Plasterk laat gemeenten experimenteren met lokale regels
Een aantal gemeenten krijgt ruimte om tijdelijk te experimenteren met alternatieve regels of wetten tijdelijk buiten werking te stellen als bestaande wet- en regelgeving onvoldoende ruimte biedt voor innovatieve werkwijzen.
Doel is onder andere om nieuwe manieren van samenwerking met burgers mogelijk te maken. Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komt daarom met een experimentenwet. Dit is een van de voorstellen in de Agenda Lokale Democratie, die hij vandaag naar Tweede Kamer heeft gezonden.
In de Agenda Lokale Democratie doet Plasterk een reeks voorstellen om de lokale democratie toekomstbestendig te maken. Veel burgers willen en kunnen veel meer dan eens in de vier jaar stemmen en nemen zelf initiatieven op lokaal niveau. Plasterk juicht initiatieven van burgers en gemeenten toe en wil deze faciliteren.
Om burgers ook een formeel recht op participatie te geven, wil Plasterk bevorderen dat zogeheten buurtrechten worden verankerd in lokale regelgeving, en onderzoeken of nationale regelgeving wenselijk is. Dit in het verlengde van de initiatiefnota van Tweede-Kamerlid Tanamal. Enkele gemeenten zijn al gestart met de ontwikkeling van deze rechten, zoals het recht van een buurtcollectief om mee te doen in aanbestedingen, het recht om als eerste te mogen bieden op land of vastgoed dat te koop komt in de buurt, of het recht om een plan voor buurtontwikkeling te maken.
Er komt steun voor kleinschalige burgerinitiatieven die overal in het land plaatsvinden, zoals de G1000. Vier universiteiten gaan onderzoek verrichten naar de effecten van de verschillende G-1000 burgertoppen die plaatsvinden in Nederland. Daarbij komen burgers met concrete voorstellen voor de toekomst van hun gemeente, bijvoorbeeld op het terrein van zorg, energievoorziening en bibliotheken.
Met deze voorstellen doet Plasterk een aanzet voor een brede discussie over een vitale lokale democratie. ‘De democratie is nooit af. Ik nodig daarom alle betrokkenen van harte uit om te reageren en daarbij aan te geven hoe zij hieraan kunnen en willen bijdragen.’
Bron: Rijksoverheid